Recensie Jan Willem de Wijn, Aalsmeerders bij de VOC
Jan Willem de Wijn, Aalsmeerders bij de VOC. Avonturen in Afrika en Azië deel 9 in de Aalsmeerse Historische Reeks, Stichting Oud Aalsmeer, 2010, 72 p., geïll., ISBN 9789080053175, €27,50
door drs. Saskia Klooster, maritiem historicus
Tussen 1596 en 1795 zonden de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) en haar zogenoemde voorcompagnieën ruim 4700 schepen naar de Oost. In dezelfde periode kwamen vanuit Azië zo’n 3400 schepen terug naar Europa. Van de bijna één miljoen zeelieden, soldaten, handelaren, ambachtslieden, predikanten en bestuurders die naar Azië vertrokken, keerde meer dan de helft nooit meer huiswaarts. De ‘Loflijke Compagnie’, die daarom wel is gekarakteriseerd als ‘een vleeswolf’, deed jaarlijks een groot beroep op het beschikbare arbeidspotentieel en droeg op deze manier bij aan de voortdurende toestroom van buitenlandse arbeidsmigranten. Hoewel hun aandeel gaandeweg de 17de en 18de eeuw daalde, namen ook flink veel Nederlandse mannen dienst bij de VOC. Jan Willem de Wijn, voorzitter van de Stichting Oud Aalsmeer, heeft door verschillende bronnen bij elkaar te voegen, kunnen constateren dat minimaal 205 van hen afkomstig waren uit Aalsmeer, Kudelstaart en Kalslagen.
Een aantal historici heeft onderzoek gedaan naar de geografische herkomst van de personeelsleden van de VOC en het belang van de Compagnie als werkgever voor bepaalde plattelandsregio’s. Jan Willem de Wijns onderzoek, dat hij verrichtte in het kader van zijn studie geschiedenis aan de Vrije Universiteit, sluit hierbij aan. Hij constateert dat van de beroepsbevolking van de door hem bestudeerde dorpen steeds een tot vijf procent diende bij de VOC. Dit is vergelijkbaar met het percentage dat Piet Boon bijvoorbeeld heeft gevonden voor het West-Friese platteland. De Wijn verklaart de dienstneming van Aalsmeerders, Kudelstaarters en Kalslagers bij de VOC door te wijzen op de maritieme beroepen die zij op en aan de Haarlemmermeer uitoefenden en binnen de aan de maritieme sector gerelateerde ambachten. Daarnaast stelt hij dat de afname van landbouwgrond als gevolg van vervening en afslag een rol speelde bij de keuze voor een tropisch avontuur. Opmerkelijk genoeg monsterde een derde van de betrokkenen aan in duo’s, vooral samen met familieleden. Daarnaast waren meer dorpelingen betrokken bij de voorbereiding van de reis en de financiering van de hiervoor vereiste zeemanskist. Dit is voor De Wijn reden te concluderen dat ‘vrijwel alle inwoners op de hoogte waren van het werken van plaatsgenoten bij de Compagnie. Berichten van vertrek en terugkeer en zeker overlijden zullen als een lopend vuurtje door de kerkgemeenschappen en dus ook door de lokale gemeenschap zijn gegaan.’
De Wijn, die in zijn boek zeer omslachtig uit de doeken doet hoe zijn ontdekkingstocht door de archieven en over het internet precies is verlopen, heeft het verhaal van de Aalsmeerders, Kudelstaarters en Kalslagers bij de Compagnie ingebed in een algemeen, op de vakliteratuur gebaseerd, overzicht van de geschiedenis van de VOC en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Dit overzicht is aan de magere kant en bevat helaas enkele kleine schoonheidsfoutjes. Bijzonder aardig zijn wel de portretten en de belevenissen van individuele Aalsmeerders, Kudelstaarters en Kalslagers, die De Wijn op de linkerpagina’s anekdotisch heeft weergegeven. Samen met de prachtige illustraties maakt dit Aalsmeerders bij de VOC tot een aantrekkelijk boekje. Minder fraai lopende zinnen en lappen zeventiende-eeuws Nederlands doen hier en daar afbreuk aan het leesgemak, zeker voor het beoogde lezerspubliek. De Wijns gedetailleerde informatie over de relatie tussen de Compagnie en de Hollandse plattelandsgemeenschappen zorgt er wel voor dat het boek zeker ook relevant is voor andere lezers dan alleen de lokale historisch-geïnteresseerden.
Deze recensie is verschenen in Holland Historisch Tijdschrift (2013-2).
Verwijzing: Holland Historisch Tijdschrift, Saskia Klooster, 3 oktober 2013.